De visser
Geen mens als hij zo onbewogen,
zo vastgebeiteld in de tijd,
wanneer hij stil ineengedoken
de diepten van het water peilt.
Vissen zijn van zilver zwijgen,
grijze pelgrims op hun tocht,
die hij soms vermocht te grijpen,
toen hij niet langer naar hen zocht.
Misschien is dichten ook wel wachten,
een rimpeling in uren zien,
tot in de laatste nagedachten
ontroering toehapt, heel misschien.
© Gerda De Preter
De acht pootjes van een gedicht
Een gedicht moet niet rijmen, dat is dwingen.
Een gedicht hoort zichzelf wel erg graag zingen.
Een gedicht trekt soms een jasje aan.
Een gedicht kan over alles gaan.
Een gedicht wil echter geen gezeur.
Een gedicht vindt wit de mooiste kleur.
Een gedicht wil met zijn woorden spelen.
Een goed gedicht zal daarom nooit vervelen.
© Gerda De Preter
(‘Poëzie is een raar beestje’)